en zelfgebakken appeltaart. Nee dominee, geen boeken.
Die schrijft ze zelf, dus dat is water dragen naar de zee.’
Ze trokken warme jassen aan en gingen met de wagen.
‘Wacht even,’ riep de ene dame Groen, ‘daar heb je Pluk,
met Aagje en de Stampertjes. Ze willen ons iets vragen ...’
‘Wij willen ook,’ riep Aagje, ‘maar ons wagentje is stuk.’
Er kwam een slordig meisje aan. Ze droeg een jurk met vlekken
en had een hondje aan de lijn dat ook veel vlekken had.
De dames Groen verstijfden. ‘Nee, geen plaats meer, we vertrekken!’
Maar juffrouw schaap Veronica riep vrolijk: ‘Ruimte zat!’
‘Ziezo,’ besloot de dominee. ‘Nu rijden we naar Zorgvlied.
Daar woont ze tegenwoordig, las ik ergens. Deuren dicht!
Het gaat een beetje regenen, maar dat is onze zorg niet,
wij zitten droog. Naar Zorgvlied dus. Weet iemand waar dat ligt?’
Het werd een lange rit. Ze kwamen aan om kwart voor zeven.
‘Is dit het?’ vroeg het schaap verbaasd. ‘Ik zie alleen een steen.’
‘Mijn hemel,’ riep de dominee, ‘ze is niet meer in leven.
Ze ging al vijfentwintig jaar geleden van ons heen!’
Het hondje met de vlekken op zijn vacht begon te janken.
‘Heel jammer dat u dood bent’, sprak de dominee beleefd.
‘Wij leven nog, zoals u ziet. Wij komen u bedanken
omdat u ons verzonnen … ik bedoel geschapen heeft.’
‘U ligt hier prachtig’, sprak het schaap Veronica bedaard.
‘Heel prachtig’, zeiden toen de dames Groen. ‘Wie wil er taart?’